Verkeersregels. Passage van oversteekplaatsen voor voetgangers en stops van voertuigen.
Uncategorized

Verkeersregels. Passage van oversteekplaatsen voor voetgangers en stops van voertuigen.

18.1

De bestuurder van een voertuig dat een ongeregelde oversteekplaats voor voetgangers nadert met voetgangers, moet langzamer rijden en, indien nodig, stoppen om voorrang te geven aan voetgangers voor wie een obstakel of gevaar kan ontstaan.

18.2

Op gereglementeerde oversteekplaatsen en kruispunten voor voetgangers moet de bestuurder, wanneer een verkeerslicht of een bevoegde ambtenaar de beweging van voertuigen signaleert, voorrang geven aan voetgangers die de oversteek van de rijbaan met de overeenkomstige bewegingsrichting voltooien en voor wie een obstakel of gevaar kan worden gecreëerd.

18.3

Bij het passeren van voetgangers die de oversteek van de rijbaan niet hebben afgemaakt en zich op een veiligheidseiland of een lijn moeten bevinden die verkeersstromen in tegengestelde richtingen verdeelt, moeten bestuurders een veilige tussenpoos in acht nemen.

18.4

Als het voertuig voor een ongereguleerde oversteekplaats vertraagt ​​of stopt, moeten de bestuurders van andere voertuigen die zich op aangrenzende rijstroken verplaatsen, vertragen en, indien nodig, stoppen en kunnen ze de beweging pas voortzetten (hervatten) nadat is gecontroleerd of er zich geen voetgangers op de oversteekplaats bevinden, voor wie er wordt een obstakel of gevaar gecreëerd.

18.5

Overal moet de bestuurder blinde voetgangers laten signaleren met een witte stok naar voren gericht.

18.6

Het is verboden een voetgangersoversteekplaats te betreden als er zich achter een verkeersopstopping heeft gevormd waardoor de bestuurder op deze kruising moet stoppen.

18.7

Bestuurders moeten voor de oversteekplaats voor voetgangers stoppen bij het sein voorzien in subparagraaf 'c' van paragraaf 8.8 van deze Regels, indien een dergelijk verzoek wordt ontvangen van leden van de schoolpatrouille, een detachement jonge verkeersinspecteurs die naar behoren zijn uitgerust of personen die groepen kinderen begeleiden, en plaats moeten maken voor overstekende kinderen. rijbaan.

18.8

De bestuurder van het voertuig moet stoppen om voorrang te geven aan voetgangers die van de zijde van de geopende deuren naar de tram (of van de tram) lopen, die aan de halte staat, indien het in- of uitstappen plaatsvindt vanaf de rijbaan of de daarop gelegen landingsplaats.

Alleen als voetgangers de rijbaan verlaten en de deuren van de tram gesloten zijn, mag verder rijden.

18.9

Bij het naderen van een voertuig met het identificatiemerkteken "Kinderen", dat is gestopt met oranje zwaailichten en (of) alarmknipperlichten aan, moeten bestuurders van voertuigen die op de aangrenzende rijstrook rijden hun snelheid verminderen en indien nodig stoppen om botsingen te voorkomen. kinderen.

Terug naar de inhoudsopgave

Voeg een reactie