Toepassing van alarm en gevarendriehoek
Uncategorized

Toepassing van alarm en gevarendriehoek

wijzigingen per 8 april 2020

7.1.
Het alarm moet zijn ingeschakeld:

  • in geval van een verkeersongeval;

  • tijdens een gedwongen stop op plaatsen waar stoppen verboden is;

  • wanneer de bestuurder wordt verblind door koplampen;

  • tijdens het slepen (op een gesleept motorvoertuig);

  • bij het instappen van kinderen in een voertuig met identificatietekens "Vervoer van kinderen" **, en ervan afstappen.

De bestuurder moet de alarmknipperlichten inschakelen en in andere gevallen de weggebruikers waarschuwen voor het gevaar dat het voertuig kan opleveren.

** Hierna worden identificatiemerken aangegeven in overeenstemming met de Basisbepalingen.

7.2.
Wanneer het voertuig stopt en het alarm is ingeschakeld, evenals wanneer het defect of afwezig is, moet onmiddellijk een noodstopbord worden weergegeven:

  • in geval van een verkeersongeval;

  • wanneer gedwongen te stoppen op plaatsen waar het verboden is en waar het voertuig, gezien de zichtomstandigheden, niet op tijd door andere bestuurders kan worden opgemerkt.

Dit bord wordt op een afstand geplaatst die andere bestuurders tijdig waarschuwt voor het gevaar in een bepaalde situatie. Deze afstand moet binnen de bebouwde kom echter minimaal 15 m vanaf het voertuig en buiten de bebouwde kom 30 m bedragen.

7.3.
Bij afwezigheid of defect van de alarmknipperlichten op het gesleepte motorvoertuig, moet een gevarendriehoek op de achterkant worden aangebracht.

Terug naar de inhoudsopgave

Voeg een reactie