Begin van beweging, manoeuvreren
Uncategorized

Begin van beweging, manoeuvreren

wijzigingen per 8 april 2020

8.1.
Alvorens te gaan rijden, van rijstrook te veranderen, af te slaan (afslaan) en te stoppen, is de bestuurder verplicht om met de hand signalen te geven met lichtindicatoren voor de richting van de overeenkomstige richting, en als deze afwezig of defect zijn. Bij het uitvoeren van een manoeuvre mag er geen gevaar voor het verkeer zijn, evenals obstakels voor andere weggebruikers.

Het signaal van de bocht naar links komt overeen met de linkerarm uitgestrekt naar de zijkant of de rechterarm uitgestrekt naar de zijkant en gebogen bij de elleboog in een rechte hoek naar boven. Het signaal van de bocht naar rechts komt overeen met de rechterarm uitgestrekt naar de zijkant of de linkerarm uitgestrekt naar de zijkant en gebogen bij de elleboog in een rechte hoek naar boven. Het remsignaal wordt gegeven door de linker- of rechterhand op te steken.

8.2.
Signalering door richtingaanwijzers of met de hand moet worden gedaan vóór het begin van de manoeuvre en moet onmiddellijk stoppen nadat de manoeuvre is voltooid (het sein met de hand kan worden beëindigd onmiddellijk voordat de manoeuvre wordt uitgevoerd). In dit geval mag het signaal andere weggebruikers niet misleiden.

De signalering geeft de bestuurder geen voordeel en ontslaat hem niet van het nemen van voorzorgsmaatregelen.

8.3.
Bij het betreden van de weg vanuit het aangrenzende gebied moet de bestuurder voorrang geven aan voertuigen en voetgangers die erlangs rijden, en bij het verlaten van de weg aan voetgangers en fietsers wiens pad hij kruist.

8.4.
Bij het wisselen van rijstrook moet de bestuurder voorrang geven aan voertuigen die onderweg zijn zonder van richting te veranderen. Bij het wisselen van rijstrook van voertuigen die onderweg rijden, moet de bestuurder voorrang geven aan het voertuig aan de rechterkant.

8.5.
Alvorens naar rechts of links af te slaan of een U-bocht te maken, moet de bestuurder vooraf de juiste uiterste positie innemen op de rijbaan die bedoeld is om in deze richting te rijden, behalve in gevallen waarin een bocht wordt gemaakt bij de ingang van een kruispunt waar een rotonde is georganiseerd.

Als er links tramsporen zijn in dezelfde richting, gelegen op hetzelfde niveau met de rijbaan, moeten de bocht naar links en de U-bocht van daaruit worden uitgevoerd, tenzij een andere volgorde van beweging wordt voorgeschreven door borden 5.15.1 of 5.15.2 of markering 1.18. Dit mag de tram niet hinderen.

8.6.
De bocht moet zo worden uitgevoerd dat het voertuig bij het verlaten van de kruising van rijbanen niet aan de kant van tegenliggers verschijnt.

Bij het afslaan naar rechts moet het voertuig zo dicht mogelijk bij de rechterrand van de rijbaan rijden.

8.7.
Indien een voertuig door zijn afmetingen of om andere redenen een bocht niet kan uitvoeren in overeenstemming met de eisen van paragraaf 8.5 van de Regels, is het toegestaan ​​hiervan af te wijken, mits de verkeersveiligheid is gewaarborgd en dit geen hinder vormt voor andere voertuigen.

8.8.
Bij het afslaan naar links of het maken van een U-bocht buiten de kruising, moet de bestuurder van een auto zonder wegen voorrang geven aan tegemoetkomende voertuigen en een tram in dezelfde richting.

Als bij het maken van een U-bocht buiten het kruispunt de breedte van de rijbaan niet voldoende is om een ​​manoeuvre uit te voeren vanuit de uiterst linkse positie, is het toegestaan ​​om deze te maken vanaf de rechterrand van de rijbaan (vanaf de rechterschouder). In dat geval moet de bestuurder voorrang geven aan passerende en tegemoetkomende voertuigen.

8.9.
In gevallen waarin de bewegingspaden van voertuigen elkaar kruisen en de volgorde van doorgang niet in de Regels is gespecificeerd, moet de bestuurder, naar wie het voertuig van rechts nadert, voorrang geven.

8.10.
Als er een remstrook is, moet de bestuurder die van plan is af te slaan, deze rijstrook onmiddellijk opnieuw oprijden en alleen op die rijstrook zijn snelheid verlagen.

Als er een versnellingsstrook is bij de ingang van de weg, moet de bestuurder deze volgen en opnieuw opbouwen naar de aangrenzende rijstrook, waarbij hij plaats moet maken voor voertuigen die langs deze weg rijden.

8.11.
U-bocht is verboden:

  • bij oversteekplaatsen voor voetgangers;

  • in tunnels;

  • op bruggen, viaducten, viaducten en eronder;

  • bij overwegen;

  • op plaatsen waar de zichtbaarheid van de weg in ten minste één richting minder dan 100 m bedraagt;

  • op plaatsen waar routevoertuigen stoppen.

8.12.
Achteruitrijden van het voertuig is toegestaan, mits deze manoeuvre veilig is en andere weggebruikers niet hindert. Indien nodig moet de chauffeur de hulp van anderen inroepen.

Omkeren is verboden op kruispunten en op plaatsen waar omrijden verboden is volgens paragraaf 8.11 van de regels.

Terug naar de inhoudsopgave

Voeg een reactie